Bali

Inmiddels zit ik al weer lang en breed thuis (heel letterlijk), maar een paar weken terug was ik toch echt nog in Bali. Wat een wereld van verschil. Nu nog meer dan anders. Hoewel, Bali ligt van alle eilanden die ik heb gezien wel het dichtst bij de Westerse wereld. Niet fysiek, maar wel qua sfeer. Voor mijn gevoel is Bali vooral heel geschikt als je laagdrempelig wilt rondreizen, of gewoon een relaxte vakantie wilt op een tropische plek, maar met zo weinig mogelijk aanpassing. En dan ben ik niet eens op de meest toeristische plekken geweest als Kuta, Seminyak en Canggu. Ik heb het echt wel leuk gehad op Bali. Ik heb mooie dingen gezien, lieve mensen ontmoet, maar ik had ook de hele tijd een onbestemd gevoel. Ik kon mijn draai niet helemaal vinden en vroeg me zelfs soms af wat ik er eigenlijk deed. Toen ik vervolgens op Gili Air kwam en daarna op Lombok, zat ik meteen zoveel beter in mijn vel, dat ik me echt afvroeg waarom ik zolang in Bali was gebleven. Nou ja, omdat ik het er dus toch ook leuk heb gehad.

Na alle avonturen op Java, had ik echt zin om even te relaxen, en dat heb ik dan ook dankbaar gedaan in Pemuteran. Het is niet mijn intentie om op deze blog accommodaties aan te prijzen, maar Kalyssa Beach Bungalows verdient wel een vermelding. Ik verbleef in een supermooie bungalow met buitendouche, alles door eigenaar Dino zelf ontworpen. Het mooie zwembad werd omringd door frangipani bomen en het ontbijt bestond uit versgebakken brood en heel veel vers fruit. Precies wat ik van Bali had verwacht. Behalve een beetje werken, snorkelen, duiken en eten heb ik er dan ook weinig gedaan.

Nog meer rust vond ik in Lemukih Village, in de bergen. Daar verbleef ik bij Buda’s Homestay (doe ik het toch weer) tussen de rijstvelden. Als je ook maar enigszins down of depressief bent, moet je met Buda op pad gaan. Samen brachten we eerst Indo-style zijn dochter Angel naar school, met z’n drieën op de scooter. Daarna nam Buda me mee naar twee watervallen in de buurt en bleef maar herhalen hoe blij hij met mijn aanwezigheid was en hoe goed mijn energie was. Buda zit zelf ook wel goed in zijn energie, want ik heb nog nooit zo’n vrolijke man ontmoet. Met een grote glimlach draaide hij zich elke keer naar me om, om er zeker van te zijn dat ik nog steeds achter hem liep. Ondertussen vertelde hij me de basisprincipes van het Hindoeïsme. Zelfs toen het enorm begon te regenen, was zijn lach niet van zijn gezicht af te krijgen, en dat werkt ontzettend aanstekelijk.

Be careful what you wish for…

Na al die rust in het noorden van Bali, had ik wel weer zin om een beetje meer onder de mensen te zijn. Be careful what you wish for… Ubud is een plek die veel mensen kennen van de film Eat, Pray, Love. Dat veel mensen de plek kennen, werd meteen duidelijk toen ik er aankwam. Het is niet overdreven als ik zeg dat ik een lichte cultuurshock had. Het was dat het er erg warm was en er zich rondom Ubud  jungle- en rijstveld taferelen afspeelden, maar anders had ik gedacht dat ik weer in Europa was. Nadat ik ruim drie weken vrij weinig toeristen had gezien en het echte Indonesië geproefd had, schrok ik best wel van Ubud. Ondanks dat ik gewaarschuwd was. Ik zag door de toeristen de locals niet meer, en de locals die ik wel zag, waren zo ingespeeld op toeristen dat het vervelend werd. Laten we het erop houden dat ik het woord ‘taxi’ niet meer kan horen.

Ubud staat ook wel bekend als een plek waar je op zoek kunt gaan naar jezelf. Onder andere door middel van yoga. Je wordt dan ook om de oren geslagen met meiden in perfecte yoga-outfits die met een zelfvoldane blik onderweg zijn naar de yoga-barn. Begrijp me niet verkeerd, ik doe zelf ook regelmatig aan yoga, en had me ook voorgenomen dat in Ubud te doen, maar toen ik er eenmaal was, durfde ik niet meer. En na wat navraag, bleek ik niet de enige te zijn die daar last van had.

Een man in harembroek wreef over het derde chakra (ergens tussen hart en navel) van een andere man, terwijl twee vrouwen er instemmend bij zaten te knikken. Waar was ik beland?

Mijn dieptepunt in Ubud was toen ik naar Alchemy ging voor een vegan ontbijtje. Waarom? Misschien toch een soort poging om in te blenden. Maar ik blende echt totaal niet in. Het was een mooie plek, met een prima ontbijt, maar ik voelde me zwaar underdressed. Ik had te weinig make-up op (we zijn in de tropen, make-up? Hoe dan?) en te basic kleren aan. Uit totale ongemakkelijkheid door waar ik me bevond, probeerde ik een gesprek aan te knopen met mijn buurman, ik wilde peilen of hij zich net zo voelde als ik. Ik werd meteen afgekapt. Aan de andere kant had ik ook geen geluk, daar wreef een man in harembroek over het derde chakra (ergens tussen hart en navel) van een andere man, terwijl twee vrouwen er instemmend bij zaten te knikken. Waar was ik beland? In plaats van op zoek te gaan naar mezelf door middel van yoga, ben ik dan ook maar per scooter heel hard op zoek gegaan naar plekken waar geen anderen waren. Met succes, rondom Ubud was het wel heel mooi. Om Ubud zelf nou niet volledig af te kraken: na een paar dagen begon ik er toch ook wel een soort van aan te wennen. Ik heb bijvoorbeeld een hele lekkere Mexicaanse burrito gegeten.

Na Ubud was het weer tijd voor de zee, die ik vond rondom het schiereiland Uluwatu. Daar heb ik lekker rond gescooterd op zoek naar strandjes. In plaats van de yoga-meiden, overheersen hier de surfers. Op Uluwatu vind je verder veel leuke eettentjes en heel veel onweer, maar dat kan natuurlijk een momentopname zijn geweest. Voor de meeste stranden moet je eerst een flinke afdaling maken, wat als voordeel met zich meebrengt dat er weinig anderen zijn. Het nadeel is dat je denkt dat je een toeval krijgt als je vervolgens in de bloedhitte weer naar boven klimt.

Een beetje afspoelen in de branding resulteerde in op het strand geworpen worden, vast komen te zitten in iemands benen en een bikini vol met zand.

Ditzelfde geldt voor Nusa Penida, mijn laatste Bali-bestemming, hoewel dat technisch gezien misschien niet helemaal Bali is, want een ander eilandje. Nusa Penida vond ik fantastisch. Ik heb daar leuke mensen ontmoet met wie ik veel rond gescooterd heb onder een strakblauwe lucht tussen heel veel groen, op weg naar de mooiste stranden, waar je dus wel weer wat capriolen voor over moet hebben. Vooral Kelingking Beach was prachtig. Misschien wel het mooiste strand dat ik ooit heb gezien. Het strand ligt in een baaitje tussen kliffen, waarvan één eruitziet als T-Rex. Een bekende Instagram-foto-spot. Bovenaan is het dan ook erg druk, maar niet iedereen durft zich (terecht) naar beneden te wagen. Die tocht ging weer gepaard met liters zweet en de nodige scheldwoorden. Nog nooit had ik zoveel zin om me in de golven te werpen. Maar dat kon niet. De stroming was zo sterk, dat ik bang was nooit meer terug te komen als ik er eenmaal in was. Alleen al een beetje afspoelen in de branding resulteerde in op het strand geworpen worden, vast komen te zitten in iemands benen en een bikini vol met zand.  

Ook Tembeling beach and pool waren erg mooi, maar hier was vooral de scootertocht een avontuur. Een lang steil ‘pad’ naar beneden met veel hobbels en gaten en losse steentjes en al wat nog meer. Regelmatig vroegen we ons af of dit wel echt de bedoeling was, maar dat was het gelukkig wel. Vond mijn scooter niet helemaal, want terug naar boven moest ik een eindje geduwd worden. Dat was zo erg nog niet, bleek later, toen de andere twee meiden een lekke band kregen. Aan de andere kant van het eiland. In the middle of nowhere. De locals die in de buurt waren zagen dit als de uitgelezen kans om een slaatje te slaan uit onze misère, maar we hadden geen andere optie dan in te stemmen met hun aanbod. Toen het bandgebeuren gefixt was, liepen we tegen een ander probleem aan. Het werd bijna donker en de lichten van onze scooters deden het niet tot nauwelijks. We keken het even aan, maar ik zag helemaal niks, want middle of nowhere, dus ik besloot mijn telefoon als zaklamp voorop mijn scooter te binden met pleisters en oordopsnoertjes. Toen ik eindelijk een mooie constructie had, stopte er een truck. Daar stapte een man uit, die onze scooterlampen aanzette. Tjah. Wat zal ik zeggen. We konden weer door. Totdat ik na een half uur rijden ineens stil stond. Mijn benzine was op. Dat kon er ook nog wel bij. Gelukkig hadden de anderen nog een klein restje en verkopen ze op elke straathoek benzine in flessen, dus konden we onze route verder zonder andere problemen voortzetten.

Eén van de hoogtepunten (figuurlijk dan) was het duiken bij Nusa Penida. We waren nog maar net gedaald, of er kwam een rij van zes grote mantarays recht op ons afgezwommen. Wat een machtige beesten. De schildpad waar we naar verluidt vijf minuten omheen hebben gecirkeld is echter volledig aan mij voorbijgegaan. Geen flauw idee waar ik dan naar heb liggen (zweven?) kijken. Tijdens de tweede duik ook zowaar wat mooi koraal gezien, dat viel in het noorden van Bali namelijk erg tegen.

Ik heb dus gemengde gevoelens over Bali. (En waarschijnlijk ben ik een enorm verwend nest). Als ik erover nadenk of ik had gewild dat ik Bali had overgeslagen, dan is dat niet zo. Daarvoor heb ik het toch te leuk gehad, vooral op Nusa Penida. Ga ik ooit terug? Waarschijnlijk niet, dan ontdek ik liever andere delen van Indonesië. Raad ik het aan? Ja en nee. Het ligt er echt aan wat je verwachtingen zijn. Bali was mijn minst favoriete eiland van Indonesië, maar dat is natuurlijk ook erg persoonlijk. Maar als je gaat, ga dan langs Buda in Lemukih voor een portie vrolijkheid, dan komt het sowieso allemaal goed.

1 Comment

  1. Mem april 1, 2020 at 8:10 pm

    Bali, misschien geen aanrader, maar een prachtig verhaal.