BLAME IT ON THE ALTITUDE

Ik had natuurlijk een hoop redenen om naar Bolivia te gaan, anders was ik hier niet. Ik heb ook wel een beetje research gedaan (voornamelijk foto’s bekijken van mijn voorgangers). Ook had ik een handjevol tips van mensen gekregen. Waar niemand echter met een woord over rept, en wat al zeker niet op de foto’s te zien is, is dat bijna alles in Bolivia (waar ik mij beweeg althans) zich minstens 2500 meter boven zeeniveau bevindt. Of met andere woorden: the altitude. Na een paar weken went dat ook wel, behalve dan als je omhoog moet lopen, na een paar meter loop je al te puffen. (En dat heeft natuurlijk niks met mijn conditie te maken, en alles met de altitude). Iets wat ook met de hoogte komt, is de kou. Ook niet op foto’s te zien. Want hoewel meestal zonnig, ik heb het in Bolivia vaker koud dan warm. Tijdens mijn vorige reis naar Australië, Nieuw Zeeland en Thailand was ik er al achter gekomen: every paradise has its price to pay. In Bolivia is dat de altitude.

Naast voorzichtig was onze chauffeur ook best schattig. Hoewel hij zijn mond constant vol had met een bal van cocabladeren, lichtten zijn ogen helemaal op iedere keer dat we hem een koekje aanboden.

In San Pedro in Chili had ik al even geoefend bij de El Tatio geisers op 4300 meter hoogte, maar dat waren slechts een paar uurtjes. Niks vergeleken bij de Salar de Uyuni tour, waar we de eerste nacht op 4800 meter hoogte sliepen. Deze tour startte ik vanuit San Pedro. Bij het hostel opgepikt door een busje, naar de Chileense grens gereden, stempel en weer door. Het grensgebied tussen Chili en Bolivia was weinig inspirerend en je merkt het meteen als je in Bolivia aankomt, het asfalt houdt op. Bij de Boliviaanse grens moesten we opnieuw stempelen en de jeeps stonden al voor ons klaar. Na een ontbijtje stapte ik met twee olijke Duitsers en een Belgisch stel bij onze tamelijk oude (65 jaar kwamen we achter na een weddenschap die ik won) chauffeur in de jeep. In eerste instantie hadden we wel wat twijfels, hij was ongeveer 3 keer zo oud als de rest van de chauffeurs, maar later bleek dat we maar wat blij mochten zijn met hem. Hij reed namelijk erg voorzichtig en vrij langzaam. Onze tour had nog twee auto´s, waarvan de chauffeurs broers waren die er een race van maakten. Met als gevolg dat de helft van de inzittenden ziek was bij aankomst in het hostel en een aantal niet mee zijn gegaan naar hoogtepunt van die dag: Lago Colorada. Maar daar over later meer. Naast voorzichtig was onze chauffeur ook best schattig. Hoewel hij zijn mond constant vol had met een bal van cocabladeren, lichtten zijn ogen helemaal op iedere keer dat we hem een koekje aanboden.

De eerste dag reden we vooral door woestijnlandschap, omgeven door bergen en vulkanen. En zo hier een daar een stop bij meren, in diverse kleuren. Ook stopten we bij een thermal pool, een natuurlijk warm poedelbadje. Ook hebben we nog een geiserstop gemaakt. Toen begon de hoogte wel in te slaan, ondanks de rijstijl van de chauffeur en de cocasnoepjes die ik in San Pedro had gekocht. We waren dan ook in een paar uurtjes bijna 3000 meter in hoogte gestegen (GGD adviseert 300 meter per dag). Het gevoel omschrijf ik als volgt: een halfleeg flesje water na een vliegrit. Voor de niet-vliegers: zo´n flesje is na de vliegrit verschrompeld. Concreet komt dat neer op hoofdpijn en een algeheel raar gevoel (ik besef dat dat niet heel concreet is). Ik was in ieder geval blij dat we bij het ´hostel´ aankwamen en een dutje konden doen. Niet voor lang, want er werd lunch geserveerd. Ik twijfelde of ik daar wel zin in had, gezien mijn algeheel rare gevoel. Toch maar gedaan en de combinatie van ibuprofen/aardappelpuree/cola deed wonderen, want na de lunch (en nog een dutje) was ik helemaal klaar voor Lago Colorada. Wat een wonder van de natuur: het rode meer, de witte borax (wikipedia woord), omringd door bergen en als heel veel kersjes op de taart de honderden flamingos die er rond waden. Een uur lang ge-oeht en ge-aht en 738 flamingofoto´s gemaakt. We hadden er nog best langer rond willen lopen, maar het waaide er vreselijk en het was behoorlijk koud (every paradise…).

Terug in het hostel thee gedronken en gekaart en overleg gehad over ons toiletpapierprobleem. We hadden geen van allen meegenomen en in het hostel was het er niet. Dus besloten we de servetjes van het avondeten te verzamelen en een emergency-table te creëren in onze kamer met de servetjes en een zaklamp (electriciteit werd ´s nachts uitgeschakeld). Gedurende de avond bedachten we steeds meer spullen die handig konden zijn voor de emergency-table, waarvan ik verder geen verslag zal doen. Kortom, we hadden een hoop lol en toen werd nogmaals duidelijk hoeveel geluk we hadden, want de mensen om ons heen zagen er vooral ellendig uit. ´s Ochtends meteen toiletpapier gekocht in een profisorisch winkeltje. Toen de beste man 5 boliviano´s moest optellen bij 11 boliviano´s, moest de rekenmachine er even aan te pas komen. Rekenen lijkt hier in Bolivia niet één van de belangrijkste vakken te zijn op school. Zelfs op het postkantoor bleek het erg moeilijk.

Op dag twee van de tour zagen we vooral veel laguna’s met nog meer flamingo’s en gekke rotsformaties midden in de woestijn. ´s Avonds sliepen we in een zouthotel. Heel even naar de bijzonder heldere sterrenhemel gekeken, maar het was koud en we moesten vroeg op voor de zonsopgang op de Salar. Die was heel mooi, vooral door het laagje water dat op het zout stond. Na dit spektakel reden we een hele tijd over de zoutvlakte en ineens werd de ´berg´ waar we op af reden een cactuseiland, heel bizar. Daar een tijd rondgestruind, ontbeten en toen een plekje op de zoutvlakte opgezocht om de klassieke perspectieffoto’s te maken. Na een uur prutsen met weinig resultaat weer verder gereden tot we bij een plaatsje kwamen met een marktje, daar geluncht en door naar Uyuni.

We moesten wel flink dooreten want nog voor we het ene gerecht op hadden, kwam het kleine vrouwtje het volgende gerecht alweer voor onze neus schuiven. Zonder pardon pakte ze mijn half opgegeten soep voor me weg.

In Uyuni heb ik afscheid genomen van de groep, die weer terug ging naar San Pedro, en me aangesloten bij een groep mensen die ik kende uit San Pedro en nog wat mensen van hun tour. Met een groep van 12 een hostel gevonden, uit eten geweest en Uyuni onveilig gemaakt (soort van). De volgende dag zouden we met een groep van acht door naar Potosi. Op het moment dat we uit het hostel wilden lopen, kreeg de Spaanse Marc een epileptische aanval. Daar schrokken we enorm van, en uiteraard herinnerde ik me nog alles van mijn drie EHBO lessen bij het Beatrix Theater, ahum. Het engste was nog dat hij toen hij bijkwam niet op ons reageerde, totdat ik bedacht dat we misschien Spaans tegen hem moesten praten (toch nog ergens een moment van helder denken). Dat hielp, maar hij bleek ons totaal niet te herkennen en geen idee te hebben van waar hij was. Gelukkig kwam alles stukje bij beetje terug na een uur, en twee van de jongens hebben hem meegenomen naar een ziekenhuis. Volgens de arts kwam het door de altitude (what else), maar wij hadden toch onze twijfels. We moesten steeds blijven herhalen tegen Marc dat hij een epileptische aanval had gehad, en niet gewoon was flauwgevallen, dus we vermoeden dat hij niet helemaal het juiste verhaal aan de arts heeft verteld. In ieder geval voelde hij zich een paar uur later weer een stuk beter en hebben we alsnog de bus naar Potosi genomen. Daar weer uit eten geweest, voor 4 euro hadden we een viergangenmenu. We moesten wel flink dooreten want nog voor we het ene gerecht op hadden, kwam het kleine vrouwtje (zittend was ik nog groter) het volgende gerecht alweer voor onze neus schuiven. Zonder pardon pakte ze mijn half opgegeten soep voor me weg. Grappige ervaring.

De volgende dag zijn we de mijnen van Potosi ingegaan. Potosi heeft een interessante geschiedenis, die ik jullie zal besparen, maar het komt er op neer dat het in de 16e eeuw één van de rijkste en grootste steden van de wereld was, door de zilvermijnen. Tegenwoordig is er weinig van die rijkdom over (op oude koloniale gebouwen na), Bolivia verdient maar weinig aan het zilver, het meeste gaat naar Europa, waar het verwerkt wordt en waar er geld aan verdiend word. De omstandigheden in de mijnen zijn verschrikkelijk, onbeschrijfelijk. Eerst zijn we naar een marktje gegaan om dynamiet, 96% alcohol, drinken en cocabladeren te kopen voor de mijnwerkers. Ook zijn we naar een soort van fabriekje geweest waar ze de mineralen scheiden. Daar kreeg ik zilver op mijn hand uitgesmeerd. Bleef helaas niet zitten. Toen de mijnen in. Het is er donker, warm, stoffig, muf, krap, vies, etc etc. De eerste verdieping was nog tot daar aan toe, maar de drie daar onder werden steeds erger. Het was letterlijk kruipen op sommige punten, en dat met de wetenschap dat de mijnwerkers er ook gewoon plassen wanneer dat nodig is. Caca doen ze daar niet, want ze eten niet, ze kauwen alleen op cocabladeren. Een deel haakte na 1 verdieping af, maar ik ging met een aantal anderen door. Al zaten we er op een gegeven moment wel doorheen, want je moet je bedenken dat je je half kruipend door een stinkend hol beweegt, waar je nauwelijks kunt ademhalen, ook nog versterkt door de hoogte, zo’n 4800 meter. Een interessante ervaring, maar niet voor herhaling vatbaar.

In Bolivia is alles zo’n beetje dicht tussen 12 en half 3 voor siesta, en op de markt doen de verkopers dan gewoon een dutje in hun stalletje. Met het hoofd op de vleesplank bijvoorbeeld.

De dag erna zijn we met de hele bups naar Sucre vertrokken. Wederom gelukt om plek te vinden voor 8 personen. Al is in Sucre de groep langzaam uiteen gevallen, doordat mensen verder trokken. Alex, Carolin en ik besloten om Spaanse lessen te nemen in Sucre. De eerste school was niet zo’n succes, wonderbaarlijk genoeg sprak ik al wat Spaans, in ieder geval meer dan de andere twee, en zelfs voor hun was de les behoorlijk saai. De volgende dag deden we eigenlijk weer precies hetzelfde, dus besloten we naar een andere school te gaan. Ik heb daar toen privélessen genomen. Sucre is een redelijk Europees ogende stad. De markt is interessant (die woordkeuze komt door de vleessectie). In Bolivia is alles zo’n beetje dicht tussen 12 en half 3 voor siesta, en op de markt doen de verkopers dan gewoon een dutje in hun stalletje. Met het hoofd op de vleesplank bijvoorbeeld. Ook zag ik een kinderbedje in een groentestalletje. Sowieso nemen veel vrouwen hun kinderen mee naar het werk. Terwijl je een broodje koopt, geeft de verkoopster borstvoeding aan haar kind. Bijvoorbeeld. Als je groente koopt, proberen ze je steeds iets meer te verkopen, en toen Carolin en ik voor een barbecue een hoop inkopen deden, kregen we als cadeautje een wortel. Schattig. Verder hebben we in Sucre met een deel van de groep paard gereden, wat nog niet makkelijk was, want overal waar we langs gingen, hadden ze maar vijf paarden, en we waren met zes. Op een gegeven moment kwamen we er achter dat de agencies steeds met een Johnny belden, die daar waarschijnlijk zo gek van werd, dat hij een zesde paard is gaan regelen.

Een minder leuk gedeelte van Sucre was het fenomeen stomach problems. Iedereen krijgt er vroeg of laat last van in Bolivia, en helaas ook ik. Hierdoor was ik mijn laatste dagen in Sucre niet bijster actief, maar het scheelt dat iedereen om je heen weet wat je doormaakt, want er zelf ook last van heeft/last van heeft gehad. Ik geloof dat ik in dit geval de schuld niet kan geven aan de altitude, maar ben bang dat het wellicht de mango’s van de markt waren (die overigens super lekker waren). Maar ja dat is altijd gissen. Na een week in Sucre was het ook voor mij (als laatste van de 8) tijd om te vertrekken. Ik heb de bus naar La Paz genomen, net op tijd, want de dag erna hebben de mijnwerkers zo’n beetje alle wegen in Bolivia afgesloten als protest, waardoor iedereen vast zat.

De witches market is een plek om rond te neuzen en bijzondere producten aan te treffen, zoals lama foetussen of dode lama baby’s.

In La Paz ben ik weer herenigd met Ralph, Carolin en Alex, die hadden geregeld dat ik hun kamer kon slapen in het vreselijke feesthostel dat ze hadden geboekt. Wel weer een stuk hoger dan Sucre, dus ademen bij traplopen en steile wegen was weer lastig. La Paz is een bijzondere stad. Sowieso is Bolivia trouwens een compleet andere wereld dan Chili, laat staan van Nederland. Veel mensen in traditionele kledij (wijde rokken, bolhoedjes, gekleurde doeken op hun rug waarin ze spullen of kinderen vervoeren, en gelakte soort van ballerinaschoentjes, super handig in deze omgeving) en veel meer armoede en viezigheid. La Paz is in een vallei gebouwd, wat erg mooi is. Autorijden in La Paz moet zijn zoals autorijden rond de Arc de Triomph in Parijs, maar dan in de hele stad. De witches market is een plek om rond te neuzen en bijzondere producten aan te treffen, zoals lama foetussen of dode lama baby’s. Daarnaast kun je er heel goed winkelen, met name voor lama/alpaca truien. En dan heb je de Israëliërs. Het lijken de Duitsers in Australië wel. La Paz en Rurrenabaque zijn een soort mekka voor ze, want je struikelt er over. Het hele hostel zat vol Israëliërs, allemaal met lama trui, en de meisjes met legging. Ik had het gevoel dat ik een soort trend had gemist. Het probleem met Israëliërs (in Bolivia) is dat ze, anders dan alle andere nationaliteiten, graag met elkaar optrekken en in groepen reizen en in hun onverstaanbare taaltje brabbelen en behoorlijk asociaal zijn. Ik moet ze natuurlijk niet allemaal over één kam scheren, want er zitten heus wel aardige tussen, maar als groep zijn ze niet erg gezellig. Gespreksonderwerp nummer één van alle niet-Israëliërs is dan ook de Israëliërs.

Mijn laatste dag in La Paz heb ik een mountainbike tocht gedaan. De meeste toeristen doen hier de befaamde/beruchte Death Road. Een hele gevaarlijke weg naar beneden zegmaar. Maar gezien de mijnwerkers ook deze weg hadden geblokeerd, zat La Paz vol met gefrustreerde toeristen die wachtten tot de weg weer open ging. Een Zweeds meisje vertelde me zelfs dat ze het eigenlijk helemaal niet wilde doen, want ze vond het eng, maar ze ging het toch doen zodat ze tegen anderen kon zeggen dat ze de Death Road had gefietst. Vreemde motieven. Ik zelf had dit niet per se op mijn lijstje staan, maar wilde wel graag weer wat actiefs doen en de natuur in, dus ik heb een alternatief gedaan. Het voordeel hiervan was om te beginnen dat er maar 10 mensen waren die dag die die route fietsten, waarvan vijf in een andere groep die we nauwelijks zagen, in plaats de van honderden die zich normaal op de Death Road bevinden. Daarnaast was de omgeving adembenemend, en het mountainbiken was super leuk, dus ik had een fantastische dag.

De volgende dag vloog ik naar Rurrenabaque: op naar de jungle. Ik wist dat het niet zo’n groot vliegtuig zou zijn, maar toen we het vliegveld op liepen, leek het net een speelgoedvliegtuigje. Er pasten 18 mensen in. En je kon de cockpit inkijken want die had geen deur. Het grappige aan de vlucht is dat je feitelijk naar beneden vliegt. Van zo´n 3700 meter vlieg je in 40 minuten naar 200 meter. Eindelijk weg uit de hoogte en weer vrij kunnen ademen (dacht ik). Met uitzicht op besneeuwde bergen. In Rurrenabaque aangekomen ben ik op een bootje gestapt met een Engels stel, op weg naar de Madidi Jungle. Na een heerlijk bootritje van 2,5 uur, moesten we wachten op onze gids. Het was bloedjeheet en we werden meteen gepest door muggen. Wel heel veel aapjes gespot. Toen moesten we 40 minuten door de jungle banjeren met backpack, dat was behoorlijk dodelijk in die hitte met verplichte lange broek en lang shirt. Doorweekt kwamen we aan bij onze slaaphutjes. Ik had een hutje voor mezelf, die er (toen nog) prima uit zag.

Na een half uurtje uitpuffen gingen we een jungle wandeling maken, met ook nog een Frans stel en onze gids. 2 Giftige slangen gespot (waarvan de gids er één voorbij liep, maar ik zag hem wel stiekem hangen). Ook een soort van twee luiaards gezien, wat betekent dat we twee donkere vlekken zagen bewegen heel hoog in de boom. Ook brulapen gezien en daarna op een bootje gestapt naar de overkant, waar de spider monkeys ons vriendelijk begroetten. Dat wil zeggen, ze pakten je bij de hand, sloegen hun staart een paar keer om je pols, en namen je mee wandelen. Er was ook een babyaapje met een gewond lipje, die toen ik me bij hem neerhurkte meteen in mijn schoot ging zitten en me niet meer los wilde laten. Dit gedrag heeft wat uitleg nodig. Ik bevond me in Serere Reserve, een gebied waarin de natuur en dieren worden beschermd. Helaas wordt er op de spider monkeys gejaagd, omdat mensen ze eten. Deze aapjes zijn geholpen door dit project, vandaar dat ze totaal niet schuw zijn. Na de apen zijn we weer verder gevaren over een meer met zonsondergang. Prachtig, maar de tocht in het donker door de jungle terug was niet zo’n pretje. Dus blij toen we bij de hut aankwamen waar het eten voor ons klaar stond.

Bij mijn slaaphut aangekomen stond me een onaangename verrassing te wachten, een kakkerlak in mijn bed. Bij nadere inspectie bleek de rest van familie kakkerlak zich op/onder/tussen/(in?) mijn backpack verzameld te hebben. Gezellig.

Bij mijn slaaphut aangekomen stond me een onaangename verrassing te wachten, een kakkerlak in mijn bed. Bij nadere inspectie bleek de rest van familie kakkerlak zich op/onder/tussen/(in?) mijn backpack verzameld te hebben. Gezellig. Dit bleek echter totaal geen probleem meer te zijn, toen ik aan mijn matras ging schudden om de kakkerlak uit mijn bed te krijgen, en er een megaspin tevoorschijn kwam (zes centimeter in doorsnee bij benadering). De 15 minuten daarna bevond ik mij in een lichte (lees ernstige) staat van paniek waarin ik probeerde te bedenken wat ik met dit probleem aan moest. Het probleem verplaatste zichzelf weer naar de onderkant van mijn bed, waarop ik besloot maar heel snel mijn moskitonet onder mijn matras te proppen en in bed te kruipen. Dat verdient best een medaille vind ik. Best goed geslapen, geen onaangenaam bezoek gehad, en bij het ochtendlicht waren alle onderkruipsels verdwenen (voor het oog).

In de ochtend weer een junglewandeling gemaakt, waarbij we alleen twee brulapen hebben gespot. Na de lunch was het hangmat tijd, en daarna hebben we sieraden gemaakt van kleine kokosnootjes. Eind van de middag hebben we geprobeerd piranhas te vissen, zonder succes. Ondertussen ben ik volledig lek geprikt, door mijn legging heen, met als resultaat zo’n 100 muggenbulten op elk been. Charmant ja. Na het avondeten hebben we in een bootje kaaimannen geprobeerd te vinden, met meer succes. Gelukkig had ik ´s avonds alleen wat kakkerlakken op mijn backpack. De laatste dag weer een jungle wandeling gemaakt, nu alleen een vleermuis gespot. Na de lunch was het voor mij en het Franse stel weer tijd om te vertrekken, wat ik niet heel erg vond, gezien de hitte, het ongedierte en de muggen. De hoogte van La Paz is misschien zo gek nog niet. Zoals ik al zei, every paradise has its price to pay, maar in de jungle is de prijs wel erg hoog. De hele weg naar het bootje werden we achtervolgd door een tapir die gered is door het reserve. Bijzonder schattig dat het beestje 40 minuten achter ons aan sjokte, en iedere keer als hij wat achterop raakte kwam hij piepend op ons afgestormd. Zelfs toen we weg vaarden zwom hij een stukje piepend achter ons aan. Hartverscheurend. Gelukkig kon één van de gidsen hem terug roepen.

Een douche was nog nooit zo welkom, en dat is dan ook het eerste wat ik heb gedaan terug in Rurrenabaque. De volgende dag had mijn vlucht vertraging, waarop ik met een Canadees stel naar het zwembad ben gegaan, heerlijk. En er was een kitten, dan is sowieso alles goed. ´s Middags toch terug gevlogen en ´s avond met de Canadezen gegeten in La Paz. De dag erna de bus naar Copacabana genomen, aan Lake Titicaca. Een heel fijn rustig stadje, met een aangenaam klimaat overdag. De dag erna heb ik een bootje gepakt naar Isla del Sol. Een rustig eilandje, en het noorden waar ik overnachtte was het kleinste en primitiefste dorpje waar ik tot nu toe heb verbleven. Wel bij een heel lief vrouwtje. De eerste dag heb ik het noorden van het eiland verkent, en de tweede dag ben ik van het noorden naar het zuiden gelopen, om daar weer een bootje terug te pakken. Het was nog best weer een workout, gezien het eiland in het hoogste meer op aarde ligt, dus de heuvels oplopen was weer letterlijk adembenemend. Het was wel heerlijk rustig, en omdat ik vroeg was vertrokken kwam ik in 1,5 uur alleen één schaapsherder tegen. Even alleen op de wereld zeg maar. Nu weer in Copacabana, en vanmiddag op naar Peru, laatste bestemming!