Go with the waves

Eigenlijk is dat gewoon een andere bewoording van go with the flow. Maar voor surfer Dian draait alles om de golven, dus wanneer we na een mooie zonsondergang in Pangandaran nog even napraten op het strand, sluit hij het voorgaande gesprek zo af. Go with the waves. Het is mooi om te horen hoe hij in het leven staat. Hoe iedere dag anders is en wordt bepaald door de golven, het weer en dat wat zich aandient. Soms is het lastig, als er minder inkomsten zijn door slechte visvangst, of minder toeristen. Maar gelukkig zijn de golven er altijd, en van surfen wordt hij het meest gelukkig. En golven kosten niks. Of toch wel? In 2006 heeft hij met zijn moeder moeten rennen voor zijn leven vanwege een tsunami. Als hij niet buiten het restaurant van zijn moeder had gezeten, speurend naar de perfecte golf, was zij er waarschijnlijk niet meer geweest. Zeshonderd doden vielen er die dag in Pangandaran. Toen de kust weer veilig was, zwierf hij dagen door het dorp op zoek naar zijn surfbord, die hij driehonderd meter van de kust af vond, in stukken gebroken.

Misschien is het niet eens een levenskeuze, maar eerder noodzaak, dat go with the waves. Toch vind ik het mooi. Er valt veel van te leren. Je kunt alles uitdenken of uitstippelen, maar de dingen gaan toch nooit zoals je ze hebt bedacht. Beter laat je het komen zoals het komt. Die instelling blijkt me hier een stuk makkelijker af te gaan dan thuis, ook al is mijn leven in Nederland al verre van gestructureerd. Het is hier soms ook beter om maar niet te veel na te denken en gewoon mee te gaan in dat wat er op je afkomt. Thuis dacht ik bijvoorbeeld nog: ik denk niet dat ik van die scootertaxi’s ga nemen straks in Indonesië, veel te eng. Na nog geen half uur zwerven in Jakarta, zat ik al bij iemand achterop. Inmiddels gebruik ik hier de scootertaxi’s zoals ik thuis de fiets pak.

Jakarta was ik snel weer uit. Mijn eerste echte bestemming was Pangandaran. Vanuit de trein naar Banjar kon ik me al vergapen aan rijstvelden, dorpjes en heuvels, terwijl ik een aflevering schreef voor een kinderserie. Wat een rijkdom dat ik voor mezelf werk en dit gewoon kan. In Banjar wilde ik een bus pakken naar Pangandaran, maar iemand bood me een lift aan. De man in kwestie moest nog wel even langs zijn huis voor de auto, waarmee hij eerst zijn vrouw nog op moest halen. Daardoor bevond ik mij ineens in zijn huis, met oma, zoontje en werkster. We spraken elkaars taal niet, dus we hebben twintig minuten naar elkaar geglimlacht.

We spraken elkaars taal niet, dus we hebben twintig minuten naar elkaar geglimlacht.

Pangandaran heeft mijn verwachtingen ruim overtroffen, en ik ben daar dan ook twee keer langer gebleven dan ik van tevoren had bedacht. Dat kwam vooral door het contact met de locals. Na een surf-les aan de praat geraakt met lokale surfers, die vaak in mijn homestay kwamen gitaarspelen en zingen. Ze namen mij en een paar anderen mee voor een lunch op een verlaten strand. Met het grootste gemak van de wereld maakten ze een vuurtje en grilden ze vissen aan een stok. Alleen al het surfen, de strand-lunch, de zonsondergangen en de Green Valley en Green Canyon tour waarbij we door de jungle scooterden, in een grot en door rivieren zwommen en aan een touw het water in slingerden, maakten Pangandaran tot een geweldige bestemming.

Maar er was meer. Met drie locals, onder wie eerdergenoemde Dian, nog drie andere Nederlanders en een Canadees heb ik een nacht op een strand geslapen. Een uur varen vanaf Pangandaran wachtte een breed wit strand ons op. Eerst even kleren gebracht naar een vrouwtje dat daar woont. We mochten kokosnoten van haar hebben, dus Dian klom in een palm alsof het niks was en plukte er een paar. Terwijl de surfers binnen no time een tafeltje hadden gefabriceerd en eten gingen koken, dobberden wij in het water en probeerden verkoeling te zoeken in de schaduw. We waren al ‘Belanda Goreng’ (gebakken Hollander) na het boottochtje, dus de felle zon was no go area.

Toen de zon wat was gezakt, gingen we hout sprokkelen voor een groot kampvuur dat die nacht de muggen bij ons weg zou moeten houden. Er werden weer visjes gegrild en de zon liet zich op majestueuze wijze in de zee zakken. De flessen wijn gingen open, het vuur ging aan en toen was het tijd om het water weer in te gaan om de magie van plankton te ondervinden. Ik geloof niet dat er genoeg woorden zijn om te beschrijven hoe het is om te zwemmen ‘met’ plankton. Bij elke beweging die we in het water maakten, lichtten er duizenden sterretjes op. En dat gaat geen moment vervelen. Dobberend op mijn rug kon ik ook nog naar echte sterren kijken. Het bleek maar weer: wat heb je weinig nodig om gelukkig te zijn. Na al deze sterrenweelde in slaap gevallen naast het kampvuur, terwijl twee van de jongens het vuur gaande hielden en gitaar speelden. Een unieke ervaring. De ochtend erna gedoucht in de zee, ontbeten met kreeft en nog even langs het vrouwtje. Zij kreeg de rest van ons eten. Van haar kregen we op ons beurt verse zuurzak. Man, wat is dat lekker!

Na zes dagen Pangandaran was het tijd voor de volgende bestemming: Yogyakarta. In Jogja kwam ik erachter dat ik zelfs achterop een scooter in slaap kan vallen. Dat heb ik natuurlijk niet echt gedaan, maar het kwam wel in de buurt. Toen hebben mijn gids en ik de nodige voorzorgsmaatregelen getroffen. Dat wil zeggen, we hebben een voorraad rambutan, een soort lychee, in zijn capuchon gestopt, die ik onderweg kon openen en oppeuzelen zodat ik wakker zou blijven. Dat werkte aardig. We waren dan ook al wel een tijdje op pad, nog voor vieren ‘s ochtends zaten we op de scooter op weg naar de tempel Borobudur, om de zonsopgang mee te pakken. Er waren al veel meer mensen op de been op dat tijdstip, want een lokale markt waar we overheen reden was al behoorlijk druk. Op die markt zag ik onder andere een soort scooter-groenteboeren. Hele stellages zijn er op scooters gebouwd met vakjes voor verschillende soorten groenten of fruit. Wonderlijk hoeveel er op één scooter past.

Toen de zon eenmaal stond, vroeg mijn gids of ik op de foto wilde. Dat hoefde niet zo van mij. Na een minuut denken vond hij toch dat ik op de foto moest, en de rest van de dag moest ik op elke plek waar we kwamen, poseren. Het was makkelijker om daar maar gewoon in mee te gaan, dan te zeggen dat ik niet zo van het poseren ben. Hij vertelde me ook precies waar ik moest gaan staan, dus dat was wel zo makkelijk. Het resultaat is zo’n tachtig foto’s van mij met Borobudur, rijstvelden, de scooter en de Chicken Church. Het nieuws dat er een “model” in town was, verspreidde zich snel, want twee dagen later wilden er wat mensen mee naar mijn Batik cursus om foto’s van mij te maken voor hun reisaanbod. Die cursus was trouwens erg leuk, maar batikken is zo makkelijk nog niet. Laten we zeggen dat er een hoop happy little accidents te vinden zijn op mijn batik-kunstwerk.

In Malang is gebleken dat mijn (over)moed nog rekbaarder is dan de hoeveelheid spullen die je op één scooter kunt vervoeren.

Na Yogyakarta stond Malang op het programma. In Malang is gebleken dat mijn (over)moed nog rekbaarder is dan de hoeveelheid spullen die je op één scooter kunt vervoeren. Of dat bleek eigenlijk vooral rondom Malang, want in Malang zelf heb ik niet veel meer gezien dan de vrolijk geverfde voormalige sloppenwijken. En niet te vergeten, toch wel één van mijn hoogtepunten tot nu toe, de night market. Ik dacht er alleen eten te gaan vinden, maar het bleek een markt vooral gericht op kinderen. En dat was me een partij schattig. Er reden kinderen rond in autootjes die werden bestuurd door hun ouders, er zaten kinderen in mini draaimolentjes, er kon worden gehengeld, visjes konden worden gevangen met schepnetjes. Er stonden grote kleurplaten. En het mooiste vond ik nog wel de speelbakken. Met bob de bouwer helmpjes op zaten er kindjes braaf te spelen aan een bak met daarin wat speelgoed. Van kinetisch zand tot barbies. Je kon me opvegen.

Goed. Terug naar mijn (over)moed. Ik wilde naar de Tumpak Sewu watervallen en besloot dat op eigen houtje te doen. Scooter huren en gaan. Het scooteren op Java is weer een gevalletje go with the waves. Wanneer je naar het verkeer kijkt, denk je in eerste instantie dat je dat nooit gaat overleven, maar wonderlijk genoeg gaat dat prima. Als je maar gewoon mee gaat in de chaos. Van Noah, een Nederlandse jongen in mijn hostel, had ik begrepen dat er twee ingangen naar de waterval waren. Hij had de verkeerde genomen, en moest daardoor zijn leven wagen op ladders die steil naar beneden gingen. Dat leek me een slecht idee, dus ik ging voor de andere ingang. Ik weet niet wat ik precies had verwacht, maar laten we zeggen dat deze route ook vrij avontuurlijk was. Maar dan krijg je ook wat. Ik heb veel watervallen gezien, maar deze staat met stip op nummer één. Wat een paradijs. En ook fijn: niet veel mensen durven zich daar schijnbaar naar beneden te wagen.

Ik zag wel een beetje tegen de terugweg naar boven op, dus toen ik nog even bij een andere waterval ging kijken en iemand zei dat daar ook een exit was, dacht ik, hoeveel erger kan het zijn dan de weg die ik ben gekomen? Heel veel erger. Het pad was voor een groot deel geen pad, maar een waterval. Af en toe stond er een hekje waar ik me aan vast kon houden, maar ik moest ook grote stukken door de watervallen glibberen. De ladders van Noah leken me ineens een veel beter alternatief. Ik zag de krantenkoppen al voor me en vooral ook de reacties van mensen. ‘Wat deed ze daar dan ook in godsnaam?’ Een liedje voor mezelf zingend over hoe dom ik was, wat ik daar dan ook in godsnaam deed en dat ik te pletter ging vallen, kwam ik uiteindelijk toch aan op een normaal pad. Met een gigantisch rood hoofd en kletsnat. Dat wel. Om de dag nog avontuurlijker te maken, begon het na een half uur scooteren ook nog eens keihard te regenen, waardoor ik de overige anderhalf uur zeiknat op de scooter zat en in Malang in spitsuur terecht kwam terwijl de straat ondergelopen was. Waar je toch wel niet toe in staat bent als je in een situatie geworpen wordt. Op de valreep deed ik ook nog even een halve sliding op de spekgladde tegeltjes van het hostel, maar dat is een klein detail.

Na zo’n dag wil je lekker uitrusten. Maar nou wilde het zo zijn dat ik diezelfde nacht nog met Noah aan een vulkanen tour begon. Na wat pogingen tot slapen in de auto, was de sunrise spot van vulkaan Bromo de eerste stop. Wat, zeker voor dat tijdstip, al een redelijke klim naar boven was, hebben we nog uitgebreid met bijna een uur extra klimmen voor een rustigere plek. Zo hadden we onze energiereserves al behoorlijk opgemaakt voor we überhaupt bij Bromo waren. Normaal is Bromo zelf niet zo ver lopen, maar het was autovrije maand, dus dat was nu ook nog best een tochtje. Nou hadden we ervoor kunnen kiezen om door een paard naar boven getild te worden, maar ik bezit ook nog zoiets als trots. Na Bromo werden we naar een hotel gereden, waar we een massage hebben genomen. Ik geloof niet dat mijn spieren zich daar ook maar iets van aan hebben getrokken, want toen ik om 11 uur ’s avonds (ja echt) alweer op moest staan om naar de vulkaan Ijen te gaan, kon ik nauwelijks lopen. De reden dat we rond 1 uur ’s nachts begonnen die vulkaan te beklimmen, was dat we er ook in gingen afdalen. De beklimming kun je trouwens ook weer uit handen geven, je kunt je door 3 mensen naar boven laten trekken/duwen in een karretje. En daar mag je heel gangster bij kijken, bleek.

‘Wat doe ik hier in godsnaam’, vroeg ik me voor de tweede keer in drie dagen af. Ik ben niet heel bang aangelegd, maar dit voelde alsof ik een doodswens had.

To hell and back again. Dat is hoe ik Ijen het beste kan omschrijven. Mijn al getergde beenspieren hadden het erg zwaar naar boven. Maar het ergste moest nog komen: de afdaling. In het pikkedonker een rotsachtig pad afdalen een vulkaan in, waar de zwavelluchten je tegemoetkomen. Om deze tegen te houden draag je een gasmasker. In de diepte tekenen lichtjes van andere mensen het pad dat je nog af te leggen hebt. ‘Wat doe ik hier in godsnaam’, vroeg ik me voor de tweede keer in drie dagen af. Ik ben niet heel bang aangelegd, maar dit voelde alsof ik een doodswens had. De gids had dat al snel door en heeft de hele weg naar beneden mijn hand vastgehouden, waar ik dankbaar gebruik van heb gemaakt. Eenmaal beneden waren we echt in de hel beland. Enorme zwavelrookwolken belemmerden ons zicht en piepten af en toe toch stiekem het gasmasker in. Het ‘blauwe vuur’ wat er te zien was kon me eigenlijk gestolen worden. Ik was vooral bezig met niet doodgaan. Zo voelde het. Veel interessanter dan het blauwe vuur vond ik de mannen die in deze omstandigheden aan het werk waren. Twee keer per dag dalen zij in de krater af om grote brokken zwavel los te hakken en naar boven te tillen in manden. Zo’n 60 tot 90 kilo per keer. Je kunt je er niks bij voorstellen.

Voor de zonsopgang zijn we de krater weer uitgeklommen om op de rand de zon af te wachten. En dan zie je ineens waar je in bent afgedaald. Er bleek zich een enorm meer in de krater te bevinden die felblauw gekleurd is en waar gele zwemen in te zien zijn. Het uitzicht maakte een hoop goed, evenals de route terug naar beneden, waar we de heenweg ook niks van hadden gezien.

Met een dubbel gevoel stapte ik een paar uur later op de boot naar Bali. Na drie intense dagen was ik blij dat ik wat welverdiende luxe tegemoet ging. Aan de andere kant heeft Java me echt enorm verrast en voelde het raar om er na 2,5 week alweer weg te gaan. Until we meet again? We zullen zien waar the waves me brengen.